4 Een liuwelijk van een talentvol man met eene minder dan alle- daagsche vrouw, een liuwelijk zonder liefde door eene in het oog vallende verstooting verbroken, tot drijfveer te willen maken van de handelingen dienszelfden mans, die een tijdperk in de geschiedenis opende en een Staat grondvestte, is, reeds van voren beschouwd, een vergrijp tegen de geschiedenis van dien aard, als wij aanduidden, en hadde die beschouwing slecbts een’ scbijn van voorwendsei voor zieh, het wäre eene onvoorzigtige verwisseling van aanleiding en oorzaak. Maar hier ontbreekt zelfs 'die schijn: de ongelukkige echt met Anna van Saxen is eene voorbijgaande episode in het leven des Zwijgers, zonder invloed op zijn openbaar optreden in de geschie denis, en die zeker zijn karakter niet met den stralenkrans der heiligheid omgeeft, maar daarop evenmin een’vlek werpt, waarvan de smet zigt- baar is in zijne handelingen: het is eene bijzonderheid, die zdfs de Theopompus onzerdagen, d. i. de kwaadsprekendste dernieuwere ge sell iedschrijvers, de oude Schlosser, had hij de zaak aangeroerd, in eene noot onder zijn’ pessimistischen tekst zou hebben verstoken. Zie- hier de waarheid, omtrent liet liuwelijk van Oranje, die te naakt en te onbeduidend is, dan dat wij haar onverzeld zouden laten gaan van andere besehouwingen, meer belangrijk, zoo wij gelooven, voor de geschiedenis. Anna van Buren, Willems gade, was hem in het jaar 1558 ontvallen. Het was, meent de Heer Groen van Prinsterer, een gelukkig liuwelijk geweest: man en vrouw hadden elkander zoo lief gehad, dat de eerste —■ waarlijk eene uitzondering op het gedrag van een groot Heer dier dagen — zieh geene ontrouw veroorloofd heeft, dan nadat het ge- beente zijner ega reeds vergaan was in haar graf ‘. Waartoe die insinuaties, die vernuftig zijn en zoo niet eeniglijk in eene officiele lofrede, op zijn hoogst in eene pleitrede passen? — Filips van Hessen wendde op dit punt eene andere overtuiging voor. “Mijne klcindoch- ter,” schreef hij, “zal wel ongelukkig zijn, wanneer de Prins van “Oranje haar niet getrouwer is, dan zijne eerste echtgenoote.” De Heer van der Horst neemt op zijne beurt met gretigheid die toespeling over. Hij had nog een’ stap verder mögen gaan. Toen het huwelijk van den Prins met Anna van Saxen ter sprake kwam, werd ook het ge ruckt verspreid, dat de Prins zijne eerste echtgenoote zou hebben overhoop gestoken. Maar dit liep te erg! Voor ons behoeft zulk een gerucht geene wederlegging. Strookt zulk eene uitbarsting van dier- lijke woede, met de kalme effenheid van ’s Prinsen karakter? Zou * Met des Heeren G. vermoeden stemt de getuigenis eener Hofdame van Anna, Sophie von Miltitz, overeen: “das wuszte ich gewysz und vor war, das ein gar “freundliche holdszelige Ehe were yn fester Libe und trawbt.” — Böttiger, in von liaumers Historisches Taschenbuch, YTIer Jahrg., S. 98.