113 deel op. Zoo Steven van Zuylen liet verbondschrift liadde geteekend, of de dwalingen zijner echtgenoote wäre nagewandeld, zijn broeder zou zulk eenen eisch, althans in die dagen, niet hebben durven stellen. Zij dan ook Steven van Zuylen voor dien tijd gestorven, tocli heeft zijn huwelijk niet Helena des Barres eenige beteekenis. Het weinige, dat wij van Steven van Zuylen buiten zijne afkomst 1 weten, is, dat liij in 15-51 Hofmeester van den Graaf van Egmont ’s Prinsen eersten schoonvader, was. Het gevolg diens magtigen Edelmans — van Wiltpergk hebben wij reeds gesproken, en over Baptiste Vogelsanck straks nader ■— was na zijnen dood in de dienst zijner dochter en alzoo in die des Prinsen van Oranje overgegaan. Er volgt uit, dat Helena des Barres, om zoo te spreken, wortel- vast in Breda was geworden, en waarschijnlijk tot het Hof des Prinsen of tot de naaste omgeving daarvan heeft behoord. Nu leert ons het vonnis, dat wij in Bijlage D mededeelen, vee meer omtrent haar in verband met de Ilervorming van Breda, dan oppervlakkig zou schijnen. “La vefve de Suuil,” die tot tweemaal toe in dat vonnis voorkomt, is niemand anders dan zij; ofschoon haar naam anders dan in den aanhef geschreven is, ofschoon in den loop van dat vonnis misdaden van haar worden gemeld, die in de hoofdbeschuldigingen evenmin als in de grondcn van veroordeeling zijn opgenomen. De steiler van het vonnis wist misschien niet eens of merkte niet, dat de Vrouwe van Cormaillon en de weduwe van Suuil 2 eene en dezelfde persoon waren. Het is niet nutteloos te zeg- gen, hoe dat bijktvam. Na het dempen der onlusten en tegen de komst van Alva hier te Lande, had Margaretha voor de onderscheidene gewesten, nu en dan voor de onderscheidene steden, die zieh in haar nadeel liadden onder- sclieiden, twee Commissarissen, veelal uit de leden der gewestelijke Hoven benoemd, die, volgens een bij bun berigtschrift gevoegd for mulier, ter plaatse zelve moesten onderzoeken, wat er tijdens de onlusten van 1-566 en 1-567 was voorgevallen: b. v., wanneer de pre- dikatien begonnen waren; of er beeldstorm had plaats gegrepen, en door wie? of.er Consistorien waren geweest, en onder welke hoof- den? of de plaatselijke Itegering zieh wel gedragen had in het te keer gaan der nieuwigheden, enz. Aan de laatste vraag zouden wij die belangrijke memorien, door de Overheid der steden te hare verdediging ingeleverd, te danken hebben, w-aren zij niet öf geheel verloren gegaan, öf ten minste buiten ons naast bereik in de Bel gische Rijks-Archiven. Voor ’t overige hoorden die Commissarissen 1 Hij was een zoon van Gijsbert van Zuylen van de ITaer tot Yleuten en van Aleid Wtenham. 2 Eiders — zoover gaat de verbastering der naraen in de vonnissen van den bloed- raad — vonden wij haar zelfs Mle. Zolle genoemd. r*